Nederland kan in 2030 10 miljoen ton biogrondstoffen meer beschikbaar maken, bovenop de 30 miljoen ton die nu beschikbaar is voor voedsel, veevoer en materialen en energie. Met 10 miljoen ton meer kan Nederland investeren in biomaterialen en in bio-energie van eigen bodem. Er kan 1,3 miljard kuub biogas geproduceerd worden ter vervanging van aardgas of van fossiele brandstoffen in de transportsector. Dat is de conclusie van de Routekaart Nationale Biogrondstoffen.
Aanleiding voor de Routekaart is het Klimaatakkoord. Vanuit de verschillende sectoren die daarbij betrokken waren, was er vraag naar meer biomassa. De industrie wil het gebruiken om bouwmaterialen en biokunststoffen te produceren. De transportsector wil biobrandstoffen en de energiesector wil naast wind en zon hernieuwbare biogrondstoffen inzetten voor elektriciteits- of warmteopwekking en regelbaar vermogen.
Duurzame biomassa is schaars en import vanuit het buitenland voor klimaatdoeleinden is omstreden. Een stuurgroep heeft daarom gezocht naar mogelijkheden om het aanbod van biogrondstoffen in Nederland te vergroten. Dorette Corbey is voorzitter van de stuurgroep.
Meerdere routes
Vergroting van het aanbod kan door efficiëntere teelt, door efficiënter gebruik van bestaande stromen en door reststromen beter te benutten. Nieuwe teeltvormen zoals rotatieteelt en strokenlandbouw kunnen opbrengsten verhogen. Daarnaast zijn er kansen voor teelt van zeewier en algen. Beter gebruik van gras en veevoer door raffinagetechnologie toe te passen verbetert het voer en vermindert de benodigde hoeveelheid. Er hoeft dan minder geïmporteerd te worden of er blijft land over. Indien met minder land meer gras geproduceerd kan worden komt er – bij gelijkblijvende veestapel – landbouwgrond vrij voor bijvoorbeeld teelt van suikerbieten of zetmeelaardappelen. Indien de veestapel zou krimpen komt nog meer land beschikbaar voor andere teelt. Niet al het grasland is echter geschikt voor andere teelt.
De aanwezige reststromen zoals gft en rioolslib worden nu meestal al benut, maar verdere optimalisering draagt bij aan grotere beschikbaarheid van biogrondstoffen.
Dilemma’s en keuzes
Niet alles kan tegelijkertijd. Er zijn keuzes nodig. Als we willen optimaliseren voor CO2-emissiereductie dan is het logisch om te kiezen voor productie van meer suikerbieten, een ideale biogrondstof voor de chemie om tal van producten van te maken. Maar het kan ook een keuze zijn om minder afhankelijk te worden van import van veevoer of om meer land een natuurbestemming te geven. De stuurgroep roept de regering op om met duidelijke keuzes te maken en vergroting van het aanbod van gewenste biogrondstoffen te stimuleren. Daarvoor is ook samenwerking tussen de landbouw en de chemie nodig.
Duurzame biogrondstoffen
De stuurgroep gebruikt in plaats van het begrip ‘biomassa’ het woord biogrondstoffen. Dit drukt beter uit dat er veel soorten biogrondstoffen zijn. Het gaat om alle grondstoffen van biotische oorsprong: landbouwgewassen, restromen uit de landbouw (inclusief mest), opbrengsten uit de bosbouw en landschapsbeheer, reststromen zoals zaagsel, GFT, rioolslib en groenafval. Om mee te tellen voor het doel ‘vergroting van het aanbod’ moeten de biogrondstoffen duurzaam zijn, dat willen zeggen dat ze geen afbreuk mogen doen aan natuur en biodiversiteit of aan bodembeheer, maar bij voorkeur juist bijdragen aan herstel. Daarnaast mag geen concurrentie ontstaan met de voedselvoorziening.
Duurzaamheidskader
De opdracht voor de stuurgroep staat in het Klimaatakkoord (paragraaf C4.3.5). Daarin is afgesproken dat de ondertekenaars van het klimaatakkoord een stuurgroep instellen die binnen zes maanden na de vaststelling van het integrale duurzaamheidskader biomassa, een Routekaart Nationale Biomassa aan de minister van LNV aanbiedt. Die routekaart beschrijft hoe het aanbod van biomassa in Nederland vergroot (aanvankelijk ‘verdubbeld’) kan worden. Het kabinet heeft het duurzaamheidskader nog niet vastgesteld. Voorlopig geeft de stuurgroep dus een eigen invulling aan ‘duurzaamheid’.
Leden van de stuurgroep zijn: Dorette Corbey, voorzitter; Coen de Haas, FNLI; Kees de Gooijer, TKI-BBE en TKI-AgriFood; Peter de Jong, Natuur en Milieu; Dirk Siert Schoonman, Unie van Waterschappen; Peter-Paul Schouwenberg; Henk Wanningen, VBNE; Kees van Zelderen, LTO. Bert van Asselt (RVO) was secretaris. Het ministerie van LNV faciliteerde de totstandkoming van de routekaart.